Door Björn Schouten
12 november 2024

Actueel Transparantie over het studiekostenbeding?

Binnenkort buigt de Hoge Raad zich over een aantal belangrijke vragen met betrekking tot het studiekostenbeding. Deze vragen spelen in een geschil over de rechtsgeldigheid van een studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst van een advocaat-stagiair. In die arbeidsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de werknemer na een beëindiging van de arbeidsovereenkomst de kosten van de Beroepsopleiding Advocatuur aan de werkgever moest terugbetalen.

Vragen over Wet transparantie en voorspelbare arbeidsvoorwaarden

Over de rechtsgeldigheid van studiekostenbedingen bestaan in de praktijk vragen sinds de invoering van de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. Deze wet is een implementatie van een Europese richtlijn. Sinds de invoering van deze wet bepaalt artikel 7:611a lid 2 BW namelijk dat als een werkgever op grond van de wet of een cao verplicht is om de werknemer scholing aan te bieden, dit ook kosteloos moet gebeuren. Dat zou betekenen dat de kosten van die scholing niet alsnog via een studiekostenbeding op de werknemer kunnen worden verhaald. Deze bepaling roept ten eerste de vraag op wanneer de werkgever nu eigenlijk op grond van de wet verplicht is om scholing aan werknemers aan te bieden. Veel wetten (zoals de Advocatenwet) bevatten geen expliciete verplichting om een opleiding aan te bieden, maar schrijven wel voor dat de werknemer een bepaalde opleiding moet hebben afgerond om een beroep te kunnen (blijven) uitoefenen.

Kosteloos scholing aanbieden?

Verder is in dat verband van belang dat artikel 7:611a lid 1 BW bepaalt dat de werkgever de werknemer in staat moet stellen scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie. Betekent dit dat alle scholing die de werkgever aan de werknemer moet aanbieden, omdat deze noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie ook geheel kosteloos moet worden aangeboden? Met andere woorden: is artikel 7:611a lid 1 BW een wettelijk voorschrift zoals bedoeld in artikel 7:611a lid 2 BW? Extra complicerend is dat uit de preambule (een soort toelichting) op de Europese richtlijn lijkt te volgen dat de verplichting om opleiding kosteloos te verstrekken, niet van toepassing is op beroepsopleidingen of opleidingen die werknemers verplicht moeten volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie. Over de betekenis en reikwijdte van deze overweging, en gevolgen hiervan voor ons nationale recht, bestaat veel onduidelijkheid.

Belangrijke vragen gesteld aan de Hoge Raad

Hof Den Haag heeft nu drie zogeheten prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Een rechter is bevoegd dergelijke vragen aan de Hoge Raad te stellen, als het antwoord niet alleen van belang is voor de zaak die aan de rechter voorligt, maar naar verwachting ook voor talrijke andere zaken. De drie vragen die de Hoge Raad zal beantwoorden zijn:

  1. Valt de Beroepsopleiding Advocatuur onder de verplichte scholing zoals bedoeld in artikel 7:611a lid 1 BW?
  2. Zo ja, betekent dit dat een werkgever de opleiding dan kosteloos moet aanbieden op grond van art. 7:611a lid 2 BW.
  3. Moet de wetgeving waarop de Beroepsopleiding Advocatuur is gebaseerd zo worden uitgelegd, dat de opleiding los van lid 1 kosteloos moet worden aangeboden op grond van lid 2.

De antwoorden op deze vragen zullen naar verwachting veel duidelijkheid geven over de nieuwe regels rondom studiekosten, ook buiten de advocatuur. De uitspraak van de Hoge Raad wordt in de eerste helft van 2025 verwacht.

Volg onze LinkedIn pagina voor meer updates.