Door Vera Schröder
10 oktober 2023

Actueel Prejudiciële vragen Uber-zaak

Op 13 september 2021 verscheen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam in de zaak tussen FNV en Uber. Centraal stond de vraag of Uber-chauffeurs onder de cao Taxivervoer vielen. Hiervoor was bepalend of Uber-chauffeurs zouden kwalificeren als werknemers. De rechtbank beantwoordde deze kwalificatievraag aan de hand van de drie wettelijke vereisten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, te weten (1)  arbeid, (2) loon en (3) gezag. Op basis hiervan concludeerde de rechtbank dat de Uber-chauffeurs als werknemers kwalificeerden. Uber is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof Amsterdam.

Begin 2023 boog de Hoge Raad zich over de vraag of maaltijdbezorgers van Deliveroo kwalificeerden als werknemer. De beantwoording van deze vraag hangt volgens de Hoge Raad af van alle omstandigheden van het geval. Dit omvat (dus) meer dan enkel arbeid, loon en gezag. Zo speelde (onder andere) ook het ‘ondernemerschap’ van de maaltijdbezorger een rol.

Ten aanzien van het hoger beroep in de Uber-zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam zogeheten ‘prejudiciële vragen’ gesteld aan de Hoge Raad over het begrip ‘ondernemerschap’. Met deze vragen wilde het Gerechtshof meer duidelijkheid krijgen over het gewicht dat aan ondernemerschap moest worden toegekend bij het kwalificeren van een arbeidskracht als werknemer. Al met al zou dit kunnen betekenen dat een tweetal arbeidskrachten die binnen één organisatie hetzelfde werk verrichten, in juridische zin anders gekwalificeerd worden; een grote mate van ondernemerschap zou immers kunnen resulteren in het zijn van zzp’er terwijl het niet of nauwelijks bestaan van ondernemerschap resulteert in het zijn van werknemer.

De beantwoording van de prejudiciële vragen zal nog even op zich laten wachten.

Tekst: Vera Schröder