Legal nav Fietskoerier Deliveroo: geen arbeidsovereenkomst maar opdrachtovereenkomst
Op 23 juli 2018 heeft de kantonrechter in Amsterdam geoordeeld dat de overeenkomst tussen Deliveroo en een van haar fietskoeriers geen arbeidsovereenkomst is, maar een opdrachtovereenkomst. Het is de eerste keer dat een Nederlandse rechter gevraagd werd te oordelen over de kwalificatie van een arbeidsrelatie in de zogenoemde platformeconomie.
Het oordeel van de rechter wordt sterk bepaald door de weging van de feitelijke omstandigheden in deze individuele zaak. Die feitelijke situatie was als volgt.
De betreffende fietskoerier, een student, werkte bij Deliveroo aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (Deliveroo wilde met haar werknemers geen arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd aangaan). Op grond van deze arbeidsovereenkomst moest hij zich op bepaalde tijden beschikbaar houden voor oproepen van Deliveroo en daaraan gehoor geven. Hij was verplicht Deliveroo-kleding te dragen en maaltijden in een Deliveroo-maaltijdbox te vervoeren.
Eind 2017 liet Deliveroo aan al haar werknemers weten dat zij op den duur alleen nog met zelfstandigen wilde werken. In reactie daarop liet de fietskoerier weten graag als zzp-er voor Deliveroo te gaan werken. Hij liet zich met een eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel inschrijven en sloot een opdrachtovereenkomst met Deliveroo.
Vanaf dat moment is in de werkrelatie het nodige veranderd. Zo mag de maaltijdbezorger – anders dan voorheen – zelf beslissen of hij zich aanmeldt voor een bepaalde tijdzone waarin hij gevraagd kan worden bestellingen te bezorgen, mag hij bestellingen weigeren en heeft hij de vrijheid (zij het met consequenties) om niet te gaan werken als hij wel een tijdzone heeft gereserveerd. Ook mag hij zich desgewenst laten vervangen door een ander. Verder mag hij zijn eigen route bepalen en staat het hem vrij te werken in zijn eigen kleding en gebruik te maken van een eigen thermobox. Het staat de fietskoerier vrij om werkzaamheden voor concurrerende ondernemingen te verrichten. De verdiensten van de fietskoerier als opdrachtnemer zijn aanzienlijk hoger dan de inkomsten die hij in loondienst genereerde. Tegelijkertijd is (nog steeds) sprake van een bijverdienste. Dit alles tezamen leidt tot het oordeel dat de overeenkomst tussen Deliveroo en de fietskoerier niet als een arbeidsovereenkomst, maar als een opdrachtovereenkomst moet worden beschouwd.
De uitspraak is teleurstellend voor de fietskoerier, maar ook voor de vakbond FNV en de PvdA, die bij de zaak betrokken waren. Zij vinden dat sprake is van schijnzelfstandigheid, omdat de fietskoeriers van Deliveroo te weinig echte onderhandelingsmacht en ondernemersmacht hebben om daadwerkelijk als zelfstandige te kunnen worden aangemerkt.
Uit het slot van de uitspraak blijkt dat de kantonrechter zich realiseert dat de uitkomst van deze individuele zaak mogelijk enigszins ‘wringt’ in de bredere discussie over de kwalificatie van arbeidsverhoudingen in de platformeconomie. Dat komt doordat het Nederlandse recht – anders dan bijvoorbeeld het Engelse recht – geen tussencategorie kent tussen een ‘echte’ werknemer en een ‘echte’ zelfstandige. Het oordeel dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst leidt er daarom toe dat de fietskoerier geen enkele aanspraak heeft op de bescherming die hij wel zou hebben als hij als werknemer zou zijn aangemerkt (bijvoorbeeld ten aanzien van zijn ontslag, maar denk ook aan de loondoorbetaling verplichtingen die een werkgever heeft bij ziekte van zijn werknemer, wettelijke vakantiedagen, veiligheidsvoorschriften uit de arbowetgeving, etc.).
De vraag is of die ‘alles-of-niets’-uitkomst wenselijk is, een vraag die prangender zal worden naarmate de platformeconomie verder in omvang zal toenemen. De kantonrechter verwijst daarom in het slot van de beschikking naar de wetgever: als die de uitkomst van deze zaak ongewenst vindt, moet de wetgever maatregelen treffen. Veranderende wetgeving op dit punt is echter nog niet aangekondigd.
Voor eventuele vragen kunt u contact opnemen met Pauline Sick of Esther Markestein-Burgers.